door M. Teunissen van Manen
•
26 oktober 2021
Vijf dagen per week zwaait ze naar haar kind. Van maandag tot en met vrijdag. In het brandgangetje, bij de deur van de poort, klokslag 08.00 uur. Om haar kind te laten merken dat ze er voor haar is, dat ze van haar houdt. En om haar kind een hart onder de riem te steken in de nieuwe dag die weer bomvol zal zitten met indrukken en prikkels. Ze is er aan gewend geraakt dat haar kind niet terug zwaait. Ondanks dat blijft ze zwaaien, elke dag. Weer of geen weer. De reden dat haar kind niet terug zwaait, is haar niet duidelijk. Ze vraagt er niet naar. Ze denkt wel eens dat haar kind niet in de gaten heeft dat ze daar elke dag staat te zwaaien. Na zeven jaar zwaaien, krijgen ze een hondje. Een lief, zacht klein huisgenootje. Hij zwaait vanaf de eerste dag mee als haar kind naar school gaat. Op de arm. Ze neemt zijn poot in haar hand en samen zwaaien ze. Om haar kind te laten merken dat ze er voor haar zijn, dat ze van haar houden. En om haar kind een hart onder de riem te steken in de nieuwe dag die bomvol zal zitten met indrukken en prikkels. Op de derde zwaai-dag samen met de nieuwe huisgenoot, stopt haar kind met fietsen halverwege de brandgang. Ze loopt naar haar toe, met het hondje nog op haar arm. “Mam, leg hem even uit dat ik niet kan terug zwaaien, omdat ik geen twee dingen tegelijk kan”. Communiceren via een hondje is veel makkelijker dat rechtstreeks. Na zeven zwaai-jaren heeft ze antwoord op de vraag waarom haar kind niet terug zwaait. Ze is moeder van een kind met autisme.